Milieuramp textiel vraagt scherper beleid dan wat politiek nu voorstelt

door Janine Roling | 9 januari 2023

Met Black Friday en de kerstaankopen achter de rug, hebben we weer veel aanbiedingen voorbij zien komen. Ook menig kledingmerk heeft geprobeerd ons te overtuigen van ‘de beste deals’ en ‘de mooiste kerstoutfits’. De (Europese) textielindustrie (kleding, schoenen en huishoudtextiel) heeft echter een enorme negatieve impact. Na voedsel, huisvesting en mobiliteit, is de textielindustrie het meest belastend voor het klimaat en milieu. De hoeveelheid kleding die we in Europa consumeren is in de afgelopen decennia echter met 40% omhoog gegaan. Tegelijkertijd is de kwaliteit van deze kleding hard achteruit gegaan en de samenstelling ervan veranderd. Een groeiend aandeel van onze kleding bestaat uit synthetische stoffen, zoals polyester, acryl en polyamide. Om deze stoffen te produceren zijn niet-hernieuwbare grondstoffen zoals olie en gas nodig. Momenteel verbruikt de textielindustrie zo’n 1,35% van de wereldwijde olieconsumptie. Dat lijkt misschien niet veel, maar dit is meer dan de gehele jaarlijkse olieconsumptie van een land als Spanje. Ook andere stoffen zijn nog altijd zeer belastend voor de planeet; zo is er voor de productie van katoen veel landoppervlak en water nodig – zo’n 2500 liter voor één shirt – en wordt er in de katoensector veel gebruik gemaakt van pesticiden (let op: dit geldt niet voor organisch katoen).  

Hoewel synthetische stoffen dus niet de enige boosdoener zijn binnen de vervuilende textielindustrie, is de toename ervan wel problematisch. Doordat synthetische stoffen goedkoper zijn om te produceren en doordat de productie relatief makkelijk opgeschaald kan worden, zijn deze stoffen een van de motoren fast fashion. Goedkope, synthetische kleding wordt gemakkelijker afgedankt (gemiddeld na 7 a 8 keer dragen), gaat sneller kapot, en laat grote hoeveelheden microplastics los. En we zijn nog ver verwijderd van een ommekeer: naar verwachting gaat het aandeel synthetische stoffen de komende jaren alleen nog maar toenemen (zie afbeelding 1)

Afbeelding 1  – Wereldwijde vezelproductie per type tussen 1980-2030 – Bron

Het is duidelijk dat de textielindustrie nog ver verwijderd is van een duurzame omgang met grondstoffen. Op dit moment wordt maar zo’n 1% van het ingezamelde textiel gerecycled tot nieuwe textielvezels (zie afbeelding 2). Dit betekent dat 99% van ons textiel in de verbrandingsoven, op een afvalberg of elders belandt. In 2015 kwam dit neer op zo’n 500 miljard dollar aan verspilde grondstoffen. Tegelijkertijd groeit de afvalberg door goedkope fast-fashion alleen maar door en is vezel-tot-vezelrecycling voor synthetische stoffen nog moeilijker dan natuurlijke stoffen. 

Afbeelding 2 – Wereldwijde materiaalstromen voor kleding in 2015 – Bron 

Regelgeving

Onze textielconsumptie en het gebruik van virgin grondstoffen voor de productie ervan moeten drastisch omlaag, maar hoe? Zowel in Europa, als in Nederland wordt gewerkt aan een duurzamere omgang met textiel. Zo bevat de Europese strategie voor duurzaam en circulair textiel plannen om fast-fashion aan te pakken, afgedankt textiel beter in te zamelen en te verwerken, het vernietigen van onverkocht textiel tegen te gaan en in te zetten op textiel dat langer meegaat, herbruikbaar, repareerbaar en recyclebaar is. Dit wordt onder meer gedaan door de invoering van UPV voor textiel, als onderdeel van de revisie van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen. De ervaring op andere beleidsterreinen, zoals verpakkingen, leert echter dat het omzetten van deze (ambitieuze) ideeën in concrete voorstellen vaak resulteert in minder ambitieniveau dan gehoopt. 

UPV-textiel in Nederland

Ook in Nederland wordt regelgeving opgesteld voor de textielsector: vanaf 2023 geldt er uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor textielproducenten. Door een uitgesteld advies van de Raad van State is de invoering uitgesteld van 1 januari 2023 naar later in het jaar. Ook in deze regeling valt het ambitieniveau tegen. Zoal we vorig jaar schreven, geven de gestelde gecombineerde doelstellingen voor hergebruik en (vezel-tot-vezel) recycling een vertekend beeld van het ambitieniveau, ontbreekt preventie volledig (terwijl de Kaderrichtlijn Afvalstoffen dit verplicht) en weten we inmiddels dat de falende governance van UPV-systemen de effectiviteit ervan ernstig schaadt. Dit werd recentelijk nogmaals bevestigd doordat de UPV-organisatie voor verpakkingen de tijdige en goede invoering van statiegeld op blikjes saboteerde.

In het in december gepubliceerde advies van de Raad van State (RvS) over UPV voor textiel, wordt in hoofdlijnen ingegaan op vier punten: 1) de concrete invulling van de inzameling en verwerking van textiel binnen de UPV, 2) de verhoudingen tussen de verantwoordelijkheid van producenten en andere stakeholders, 3) de noodzaak voor de oprichting van een UPV om de handhaafbaarheid te waarborgen, en 4) het meetpunt van de doelstellingen. 

De RvS verzoekt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat om expliciet te maken hoe het “totale stelsel van textielinzameling met de invoering van de UPV eruit zal zien”. Er moet hierbij specifieke aandacht gegeven worden aan de omschrijving van alle verantwoordelijkheden en hoe deze zich tot elkaar verhouden. De RvS acht het onvoldoende om ervan uit te gaan dat het stellen van wettelijke verplichtingen automatisch leidt tot een effectief UPV-systeem. De RvS verwijst hierbij naar artikel 8bis van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen. Hoewel dit een belangrijk punt is, vinden wij het een gemiste kans dat de RvS hier niet ook heeft verwezen naar artikel 8bis, lid 6 van de Kaderrichtlijn, waarin lidstaten verplicht worden een regelmatig dialoog te verzorgen tussen een brede groep actoren die betrokken zijn bij een UPV-systeem, waaronder producenten, lokale instanties en maatschappelijke organisaties. Gezien het gebrek hieraan binnen huidige UPV-systemen, zou de UPV textiel een bepaling moeten opnemen waarin dit goed verankerd wordt. Het ontbreken van die brede dialoog leidt ertoe dat UPV-organisaties vooral belangen van producenten behartigen en daar met gebrekkige transparantie ook weinig rekenschap over afleggen.

Ook stelt de RvS voor om in de toelichting op te nemen dat er tijdig een producentenorganisatie (PRO) is opgericht (bij aanvang van de UPV) omdat de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid zonder producentenorganisatie in het geding komen. Hoewel er zeker iets voor te zeggen is dat een producentenorganisatie de compliance vereenvoudigt, wordt hier voorbij gegaan aan het feit dat door een gebrek aan goede governance producentenorganisaties zich juist dankzij wetgeving ontpoppen tot ferme lobbyclubs. Ook daarom zou de UPV textiel de juiste kaders moeten stellen voor de werking van een producentenorganisatie. 

Ten slotte gaat het advies in op het meetpunt van de doelstellingen. In het onderzoeksrapport van Rebel Group wordt geadviseerd om de doelstellingen te meten ten opzichte van het aantal kilo’s afgedankt textiel. Toch heeft het Ministerie ervoor gekozen om het bedrijfsleven te vragen om te rapporteren over de kilo’s op de markt gebracht textiel. De RvS wijst erop dat de ILT in haar uitvoeringstoets aangeeft dat deze cijfers fraudegevoelig zijn, doordat de producenten de cijfers mogelijk kunnen manipuleren. Wij hebben al eerder aangegeven dat de overheid zich binnen UPV-systemen in een positie plaatst waarbij ze afhankelijk zijn van door het bedrijfsleven aangeleverde data. Dit geldt echter niet alleen voor de rapportage door individuele bedrijven, maar net zo goed voor producentenorganisaties die namens bedrijven rapporteren. 

Initiatiefnota D66

Tot slot is het de moeite waard om de Initiatiefnota Kleding – Een nieuw ontwerp voor de kledingindustrie: van wegwerpmaatschappij naar circulaire economie van Kiki Hagen (D66) te benoemen. In deze nota worden verschillende voorstellen gedaan die volgens D66 noodzakelijk zijn voor een duurzamere kledingindustrie. We lichten hier enkele voorstellen uit. 

Radicale transparantie

De nota stelt dat duurzaamheidsclaims vaak ongegrond zijn, waardoor het voor consumenten lastig is om te weten waar zij aan toe zijn. Het voorstel van Kiki Hagen is om gestandaardiseerde eisen te stellen aan kledingproducten, waarbij wordt bepaald wat duurzaam is en wat niet. Daarnaast moet niet alleen informatie beschikbaar worden gemaakt over de duurzaamheid van een bepaalde lijn (zoals Conscious producten van H&M), maar over de duurzaamheid van het bedrijf als geheel. Ten slotte stelt D66 ook een eco-score (net zoals de nutri-score), hogere boetes voor greenwashing en een informatieplicht voor retourbeleid voor. 

RNB denkt dat deze voorstellen een grote stap in de goede richting zouden zijn. Een gebrek aan transparantie – op het gebied van claims, maar ook wat betreft productieaantallen en materiaalgebruik – gecombineerd met het streven om zoveel mogelijk winst te behalen, hindert de transitie naar een duurzame textielindustrie. 

Een bredere verantwoordelijkheid voor producenten

Om fast fashion tegen te gaan wil D66 dat producenten via UPV-systemen geprikkeld worden om hun ontwerpproces te herzien. Dit kan door de tarieven die producenten aan UPV-organisaties betalen te verhogen voor niet-duurzame producten, door recht op reparatie te integreren, maar ook door een actievere rol te creëren voor de Rijksoverheid als gespreksleider wanneer het gaat over de besteding van fondsen, en door andere stakeholders (zoals gemeenten) meer invloed en zeggenschap te geven. De Ecodesign-richtlijn waar Europa aan werkt speelt ook een belangrijk rol. Hierin moet o.a. gekeken worden naar de herkomst van materialen, de hernieuwbaarheid, het gebruik van pesticiden en chemicaliën en het uitfaseren van (niet gerecyclede) fossiele materialen.    

Naast deze bovenstaande punten gaat de initiatiefnota ook nog in op het tegengaan van microplasticvervuiling, en het promoten van circulaire ketens door duurzame koplopers beter te steunen. 

Wat is er nog meer nodig?

Wij zijn als milieuorganisatie erg blij met de initiatiefnota van D66. Naast de punten die hierboven zijn benoemd, ontbreekt naar onze mening ook nog een duidelijk plan voor productpreventie – en daarmee ook preventie van virgin grondstoffengebruik. Dit geldt voor zowel nationaal als internationaal beleid en moet ook mee worden genomen in de definitie van een ‘duurzaam’ item of productieproces. Duurzaamheid moet o.a. afgemeten worden aan de mate waarin virgin grondstoffen vermeden worden. Een kledingstuk dat niet wordt geproduceerd en dus niet wordt gekocht door de consument, is uiteindelijk de meest duurzame oplossing. Om de falende governance van UPV-systemen op nationaal en internationaal niveau aan te pakken, zetten we ons in voor

  • het aanpakken van producentenorganisaties die lobbyen tegen milieubeleid;
  • het aanpassen van de governancestructuur, waardoor verschillende stakeholders (overheden, afvalverwerkers, milieuorganisaties), minder afhankelijk worden gemaakt van PRO’s; 
  • het stimuleren om nationale overheden meer regie te laten nemen binnen UPV-systemen en ervoor te zorgen dat ze een bredere groep stakeholders betrekken bij het ontwerpen van nieuwe UPV-systemen. 

Gerelateerde tags

MEER OVER DIT ONDERWERP