RNB pleit voor preventiedoelstellingen in het Europese afvalbeleid

by Rob Buurman | 1 augustus 2022

De Europese Commissie werkt momenteel aan een revisie van de Waste Framework Directive (WFD). De Waste Framework Directive bepaalt het algemene afvalbeleid voor alle Europese lidstaten. In de WFD worden recyclingdoelstellingen vastgelegd, wordt bepaald wanneer iets een secundaire grondstof genoemd mag worden, en het bevat regels voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Uitgangspunt hierbij is altijd de afvalhiërarchie (zie afbeelding 1). Europese lidstaten zijn volgens de WFD ook verplicht om deze hiërarchie te volgen bij het bepalen van beleid.

Afvalhierarchie

Afbeelding 1

Preventie (voorkomen dat een product afval wordt) staat bovenaan in de afvalhiërarchie en is daarmee de meest gewenste optie. Echter maken preventiedoelstellingen geen onderdeel uit van de huidige WFD. Hoewel de WFD wel spreekt over preventie, wordt het aan de lidstaten overgelaten hier invulling aan te geven. Daarnaast blijft de definitie van preventie vaag; het wordt vaak geassocieerd met afvalmanagement, zoals recycling, terwijl preventie binnen de afvalhiërarchie zou moeten gaan over het minder produceren van afval. Dat de huidige Europese aanpak niet voldoende bijdraagt aan het doel om de Europese afvalproductie sterk te reduceren, blijkt wel uit het feit dat de hoeveelheid afval in Europa in het afgelopen decennium alleen maar toe is genomen. Om ervoor te zorgen dat de Europese Commissie werk gaat maken van preventie, heeft RNB samen met ECOS, EEB, RREUSE en Zero Waste Europe een position paper opgesteld waarin ze inzetten op preventie-doelstellingen. 

Preventie-doelstellingen

In de paper pleiten de milieuorganisatie gezamenlijk voor een aantal concrete zaken die volgens hen centraal zouden moeten staan bij de herziening van de WFD: 

  • Het opnemen van overkoepelende afvalpreventie-doelstellingen, die worden ondersteund door preventie-doelstellingen per afvalstroom;
  • Het benadrukken van de taak die voor producenten is weggelegd in de upstream fase van de keten, waarbij verplichte grondstoffenreductie-doelstellingen moeten worden geïntroduceerd;
  • UPV-systemen moeten zich niet enkel richten op de afvalfase van producten, maar juist ook op de ontwerp- en productiefase, door middel van tools voor preventie, reparatie, hergebruik. Daarnaast moet de rol van producentenorganisaties (PRO’s) worden herzien; 
  • Minimale eisen moeten voor UPV moeten ook gelden voor de nog te introduceren UPV systemen, zoals textiel. 

Binnen de huidige aanpak krijgt het bedrijfsleven veel vrijheid om zelf te bepalen hoe doelstellingen behaald worden. Dit leidt tot een aanpak waarbij de kosten zoveel mogelijk gedrukt worden, terwijl de overmatige productie niet aan banden wordt gelegd. Door kwantitatieve doelstellingen te introduceren voor afvalpreventie, worden lidstaten aangespoord om de focus te verleggen van afvalmanagement naar de bron van het probleem, namelijk overmatige productie en grondstoffengebruik. Wanneer deze verandering niet plaatsvindt en vooral wordt ingezet op bijvoorbeeld recycling, is het in theorie dus mogelijk om de grondstoffenconsumptie voor de productie alleen maar te laten toenemen. Dit zou tot gevolg hebben dat de negatieve milieu-impact toeneemt.

De rol van producenten

De WFD bepaalt ook de ‘spelregels’ die gelden voor UPV-systemen. Daarom is het belangrijk dat de Europese Commissie bij de herziening kritisch kijkt naar de werking van bestaande UPV-systemen om hier lessen uit te trekken. We schreven eerder al over de problemen rondom de governance van UPV systemen en de dubbele rol die PRO’s hier vaak in spelen. In onze gezamenlijke position paper vragen we ook aandacht voor deze problematiek. Concreet vragen we de Europese Commissie om aanvullende regelgeving op te nemen in het WFD die ervoor zorgt dat de negatieve invloed die PROs momenteel uitoefenen op milieubeleid, wordt ingeperkt. Dit moet ervoor zorgen dat:

  • PRO’s niet langer hun positie gebruiken om te lobbyen tegen milieubeleid op nationaal en Europees niveau;
  • de governancestructuur van PRO’s wordt aangepakt waardoor stakeholders, zoals overheden, milieuorganisaties en afvalverwerkers, niet langer volledig afhankelijk zijn van PRO’s voor het aanleveren van data, het afsluiten van contracten en de effectiviteit van beleid. Overheden nemen op hun beurt meer regie en zorgen ervoor dat een bredere groep stakeholders wordt betrokken bij het ontwerp van beleid;
  • de pogingen van PRO’s om de verantwoordelijkheid voor (zwerf)afval te verleggen naar de consument, via bijvoorbeeld clean-up campagnes, wordt ontmoedigd;
  • PRO’s niet langer moeilijk controleerbaar zijn door overheden, doordat overheden volledig van hen afhankelijk zijn voor het aanleveren van betrouwbare data en dit vaak moeilijk te verifiëren is. 

Momenteel staan er in artikel 8a van het WFD onder andere bepalingen over het betrekken van stakeholders, de rapportagemethoden, controlemechanismen en transparantie. Echter worden deze bepalingen in wisselende mate nageleefd, en wordt er niet bepaald wat wel – en vooral ook niet – binnen de verantwoordelijkheid van PRO’s valt. Daarbij komt dat overheden PRO’s in de praktijk zien als belangrijkste stakeholders binnen UPV-beleid. Het argument hierbij is dat producenten het beleid uiteindelijk uit moeten voeren, en zij daarom dus het beste in staat zouden zijn om mee te denken over nieuw beleid. PROs redeneren vanuit het zo kosten-efficiënt mogelijk inrichten van het systeem, waarbij de milieuwinst niet als voornaamste uitgangspunt wordt genomen. Wanneer kostenefficiëntie centraal wordt gesteld bij de ontwikkeling van beleid, in plaats van de optimalisatie van milieuwinst, is het resultaat afgezwakt milieubeleid.

RNB is van mening dat het milieubeleid anders tot stand moet komen en de uitvoering beter gemonitord moet worden. Hiervoor is onder meer het betrekken van een bredere groep stakeholders bij de ontwikkeling van UPV-beleid essentieel. Artikel 8a van het WFD bepaalt dat overheden regelmatig dialoog moeten faciliteren tussen verschillende stakeholders, zoals gemeenten, producenten, NGOs en afvalverwerkers. Dit gebeurt momenteel echter niet. Ook de NVRD heeft hier recentelijk aandacht voor gevraagd. Voor een meer inclusieve governance van UPV-systemen moet de financiële verantwoordelijkheid van PROs gescheiden worden van strategische verantwoordelijkheid. Een van de mogelijke manieren om dit te bewerkstelligen is volgens onderzoekers van Universiteit Utrecht middels een zogeheten organisatie voor circulair waardebeheer. Hierin wordt een brede groep stakeholders vertegenwoordigd en ze zien erop toe dat circulariteit verankerd wordt in het UPV systeem in plaats van de voornaamste focus te leggen op recycling en afvalverwerking. 

Het opnemen van preventie-doelstellingen, gecombineerd met regelgeving voor UPV-systemen en PROs, moet ervoor zorgen dat het Waste Framework Directive een katalysator wordt voor de reductie van grondstoffengebruik in Europa. 

Het position paper is overhandigd aan de Europese Commissie. Daarnaast dient RNB het ook in als bijlage bij de consultatie voor de revisie van het Waste Framework Directive, die loopt tot 16 augustus. 

Het hele position paper lees je hier.

Gerelateerde tags

MEER OVER DIT ONDERWERP